Jacques Vriens (1946) is één van de bekendste en succesvolste auteurs van kinderboeken in Nederland. 
  Hij werd geboren in Den Bosch en verhuisde in 1952 naar Helmond, waar zijn ouders een hotel begonnen. 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
  Biografie 
 
 
 
  Al jong schrijver
  Bij het hotel hoorde een toneelzaaltje. Daar voerde Jacques samen met vriendjes en 
  vriendinnetjes toneelstukken op. Ze verzonnen dan een verhaal en speelden dat voor 
  de andere kinderen uit de buurt. 
  De voorstellingen draaide nogal eens op ruzie uit, omdat sommige spelers zich niet aan 
  hun rol hielden. Ineens wilde iemand geen heks meer zijn of voor boef spelen. Op een 
  dag besloot Jacques (hij was toen acht jaar) alles op te schrijven, zodat iedereen 
  voortaan precies wist hoe het toneelstuk in elkaar zat. Zo ontdekte Jacques dat hij 
  schrijven erg leuk vond en hij begon ook verhalen te schrijven. Het werd een echte 
  hobby. Op de middelbare school werd hij al snel lid van de schoolkrantredactie en hij 
  deed ook mee met verschillende verhalenwedstrijden. Op zijn zestiende verhuisde hij 
  met zijn moeder naar Amsterdam. Daar maakte hij de HBS (een soort Havo) af en 
  volgde daarna 'de kweekschool' (dat heet nu PABO, de opleiding tot onderwijzer). Op 
  de HBS en op de kweekschool deed hij volop mee met het schooltoneel en 
  schoolcabaret waarvoor hij ook teksten schreef. 
  Na zijn opleiding werkte hij met veel plezier in het basisonderwijs en was ook nog 
  negentien jaar directeur van twee verschillende scholen. Eerst in Abcoude op de OBS 
  De Manse en later in het Brabantse Bakel op OBS De kleine kapitein. Het onderwijs 
  maakte hem enthousiast voor kinderboeken. En inspireerde hem natuurlijk voor zijn 
  grote schoolverhalen en Meester Jaap.
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
  Al jong schrijver
  Bij het hotel hoorde een toneelzaaltje. Daar voerde Jacques samen met vriendjes en 
  vriendinnetjes toneelstukken op. Ze verzonnen dan een verhaal en speelden dat voor 
  de andere kinderen uit de buurt. 
  De voorstellingen draaide nogal eens op ruzie uit, omdat sommige spelers zich niet aan 
  hun rol hielden. Ineens wilde iemand geen heks meer zijn of voor boef spelen. Op een 
  dag besloot Jacques (hij was toen acht jaar) alles op te schrijven, zodat iedereen 
  voortaan precies wist hoe het toneelstuk in elkaar zat. Zo ontdekte Jacques dat hij 
  schrijven erg leuk vond en hij begon ook verhalen te schrijven. Het werd een echte 
  hobby. Op de middelbare school werd hij al snel lid van de schoolkrantredactie en hij 
  deed ook mee met verschillende verhalenwedstrijden. Op zijn zestiende verhuisde hij 
  met zijn moeder naar Amsterdam. Daar maakte hij de HBS (een soort Havo) af en 
  volgde daarna 'de kweekschool' (dat heet nu PABO, de opleiding tot onderwijzer). Op 
  de HBS en op de kweekschool deed hij volop mee met het schooltoneel en 
  schoolcabaret waarvoor hij ook teksten schreef. 
  Na zijn opleiding werkte hij met veel plezier in het basisonderwijs en was ook nog 
  negentien jaar directeur van twee verschillende scholen. Eerst in Abcoude op de OBS 
  De Manse en later in het Brabantse Bakel op OBS De kleine kapitein. Het onderwijs 
  maakte hem enthousiast voor kinderboeken. En inspireerde hem natuurlijk voor zijn 
  grote schoolverhalen en Meester Jaap.
 
 
 
  
 
  
 
 
  
 
  
  
 
 
 
 
 
 
 
  Taalfouten
  Toen hij zelf nog als kind op de basisschool zat, maakte hij ontzettend veel taalfouten. 
  Later snapte Jacques dat hij enigszins dyslectisch (woordblind) is, maar dat hadden 
  meesters en juffen in die tijd nog niet zo in de gaten. Hij schreef bijvoorbeeld 'De 
  soep is oem' als hij moest opschrijven 'De Poes is moe'. 
  Wanneer Jacques een verhaal schreef, kreeg hij het dan ook vaak terug van de 
  meester met héél veel dikke vette rode strepen erin. Eronder stond dan: 'Leuk 
  verhaal, jámmer van al die taalfouten!' 
  En dan kreeg Jacques meestal een 2 of een 3. Toch liet hij zich daardoor niet 
  tegenhouden. Hij wilde nou eenmaal graag verhalen schrijven. 
  Later kreeg hij een aardige juf die hem heeft geholpen en allerlei trucjes leerde om 
  minder fouten te maken. Tegen kinderen die ook dyslectisch zijn, zegt hij vaak: 'Geef 
  de moed niet op. Als je graag wilt schrijven: gewoon doen! Niet te veel denken aan de 
  fouten die je maakt. Laat iemand anders het achteraf even nakijken. Dyslexie is best 
  lastig, maar maak het probleem niet groter dan het is. Ik maak nog steeds fouten, 
  maar gelukkig is mijn vrouw Thérèse heel goed in spelling.'
 
 
 
  
 
 
  
 
  
  
 
 
 
 
 
 
 
  Eerste boek en wat daarna kwam
  In 1976 kwam zijn eerste boek uit: Die rotschool met die fijne klas. Het idee ontstond 
  omdat hij als meester zag dat er eigenlijk heel veel gebeurde in een klas. Natuurlijk is 
  school om te leren, maar er gebeurt natuurlijk nog veel meer. Ruzies, vriendschappen, 
  verliefdheden, pesterijen, leuke en verdrietige dingen. Daar wilde hij graag over 
  schrijven. 
  Een goede vriend van hem werkte op een andere school en had daar ruzie met de 
  directeur over de aanpak van de kinderen. De directeur vond dat de meester de 
  kinderen veel te vrij liet. Dat bracht Jacques op het idee voor het verhaal in Die 
  rotschool met die fijne klas. 
  Inmiddels heeft Jacques al bijna tachtig boeken geschreven.
  In 1993 besloot hij te stoppen met school en fulltime schrijver te worden. Hij was toen 
  directeur van basisschool De kleine kapitein in Bakel en stond zelf ook nog voor de 
  klas. Dat was bijna niet meer te combineren. Na heel lang nadenken (want hij vond 
  het onderwijs nog steeds erg leuk) leek hem ook fijn om meer tijd te krijgen voor het 
  schrijven. Het was altijd zijn hobby, maar vanaf 1993 werd het zijn beroep. Nu gaat hij 
  nog wel vaak naar scholen toe om voor te lezen en te vertellen over zijn werk.
 
 
 
  
  
 
 
 
 
 
 
 
  Toneelspelen en voor theater schrijven
  Naast schrijven houdt Jacques erg van toneelspelen en doet dat ook al zijn hele leven.
  Naar aanleiding van zijn boek Grootmoeders grote oren… maakte hij een 
  theatervoorstelling waarmee hij regelmatig in echte theaters optreedt. Dat doet hij 
  dan samen met zijn zoon Casper, die alles van theaterlicht en geluid weet. Ook 
  maakte hij samen met Casper  de familievoorstelling Hoe verzint'ie het toch allemaal? 
  Hierin speelt hij toneel; vertelt; leest voor; zingt en doet zelfs een dansje. Je komt 
  van alles te weten over hoe hij schrijver werd en hoe hij schrijft, maar ook over zijn 
  nachtmerries en waar hij vrolijk en verdrietig van wordt. 
  Met zijn goede vriend Jan Gouw speelt hij een kleine voorstelling voor volwassenen 
  rondom verhalen van Godfried Bomans (die hij nog steeds zeer bewondert).
  Inmiddels heeft hij ook al een paar van zijn boeken voorgelezen op cd, Wil je zijn 
  stem dan moet je dus naar de boekhandel gaan of naar de bieb en naar zijn luister-
  cd's vragen.
  Af en toe maakt hij ook toneelstukken voor kinderen. Zo schreef hij De kinderen van 
  Hamelen, Lampkapje en de wolf (uitgegeven bij Vink, Alkmaar) en Mag ik mee naar de 
  maan? ( De Toneelcentrale, Abbekerk). Heel af en toe maakt hij ook een uitstapje naar 
  het volwassenentoneel en schrijft hij tragikomedies met een lach en een traan. (hij 
  schreef o.m. Het Kamertje, Craquelé, Zoete melk met brokken en Wilde Marjolein en 
  Tijm)
 
 
 
  
 
  
  
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
  Prijzen en ridderorde
  In 1979 ontving Jacques Vriens zijn eerste Zilveren Griffel voor Zondagmorgen, een 
  boek voor kleuters. 
  Tinus-in-de-war kreeg in 1991 een griffel. 
  In 1992 mocht hij het Kinderboekenweekgeschenk schrijven. Het werd Het Raadsel 
  van de Regenboog.
  Voor zijn boek Grootmoeder, wat heb je grote oren… kreeg hij in 1997 de Prijs van 
  de Samenwerkende Kinderboekwinkels. 
  Voor Tommie en Lotje, O mijn lieve Augustijn… en Willem en Dikke Teun ontving hij 
  de Pluim van de Maand. 
  Voor zijn boek Oorlogsgeheimen ontving hij in 2009 de Archeon/Thea 
  Beckmannprijs. 
  Zijn boeken zijn ook erg populair bij de Nederlandse Kinderjury. Jacques won die al 
  vaak en werd meer dan twintig keer genomineerd.
  De verfilming van zijn boek Achtste-groepers huilen niet won een Gouden Kalf.
  In 2001 werd Jacques door de koningin benoemd tot Ridder in de orde van de 
  Nederlandse leeuw. Hij kreeg die prijs voor zijn boeken en omdat hij bijna twintig 
  jaar met veel enthousiasme directeur is geweest in het basisonderwijs. 
  In 2006 ontving hij voor al zijn boeken de oeuvreprijs van de stad Helmond . 
  In 2012 kreeg hij de erepenning van de provincie Limburg voor zijn bijdrage aan de 
  Limburgse cultuur.
 
 
 
  
 
  
  
 
 
 
 
 
 
 
  Kinderboekenambassadeur
  Jacques was vanaf 2013 tot maart 2015 de eerste Nederlandse  
  Kinderboekenambassadeur. Hij deed als meester ook erg zijn best om kinderen 
  enthousiast te maken voor boeken. Lezen is leuk en handig! Leuk omdat je heerlijk je 
  eigen fantasie kunt gebruiken. 
  Én handig omdat het dan ook geen moeite kost om bijvoorbeeld een tekst uit je 
  aardrijkskundeboek te lezen. Het is misschien al een vervelende tekst, maar als je dan 
  óók nog moeite hebt met lezen, wordt het hélemaal een klus. 
  Ook nu Jacques niet meer op school werkt, blijft hij zich inzetten voor het plezier in 
  lezen. Hij vertelt daar graag over op ouderavonden, Pabo's en bijeenkomsten waar veel 
  onderwijsmensen bij elkaar zijn. Daarnaast komt hij ook graag op scholen en in 
  bibliotheken om met de kinderen over zijn boeken te praten. En natuurlijk in zijn 
  theatervoorstellingen.